DE JACHTHOORN BLAASGROEP

De jachthoornblaasgroep is verbonden aan de Wildbeheer-eenheid Gendringen – Bergh en bestaat momenteel uit 15 leden, zowel dames als heren. Al onze leden zijn in meer of mindere mate betrokken bij de jacht of de jachthondensport. De jachthoornblaasgroep is opgericht op 13 oktober 2003.

Onze muzikaal leider is de heer Harrie Spijker. Met hem streven wij er naar om een zo hoog mogelijke kwaliteit te bereiken in het blazen en muziek maken. Daarbij wordt niet uit het oog verloren dat wij goedwillende amateurs zijn.

De instrumenten die worden gebruikt zijn de Furstpless hoorn (de 10 kleine hoorns) en de Parforce hoorn (de 5 grote hoorns). Dit zijn zogenaamde Bes-hoorns en hebben geen ventielen. De melodie wordt gevormd met de natuurtonen. Door meerstemmigheid ontstaat een diversiteit aan mogelijkheden om muziek te maken. De bijzondere kleurklank van de hoorns brengt men makkelijk in verband met de natuur, het bos, het veld en de jacht. De “klank” van de hoorns weerspiegelt eerbied, kracht, vreugde, ontroering en deemoed.

De traditionele muziek bestaat voornamelijk uit signalen. Elk signaal heeft een betekenis en dient voor communicatie in het veld, voor omlijsting van een jachtdag of om eer te brengen aan de oogst van een jachtdag, het wild. De muziek moet de sfeer van het groene buitenleven weergeven.

Oefenavonden en locaties

Elke donderdag avond (buiten de schoolvakanties) in het openluchttheater, bosweg 5 te Voorst. De lessen worden gegeven van 19.30 tot 21.30 uur en staan onder leiding van onze dirigent Harrie Spijker.

Voor informatie over jachthoornblazen kunt u gerust eens onze oefenavond bezoeken.

De geschiedenis van de hoorn

De hoorn

De hoorn is een oud instrument. Eerst was het vooral een signaalinstrument met maar één toon. Signalen bestonden uit lange en korte stoten. Pas in de tijd van Karel de Grote krijgt de hoorn een plaats in de jacht in West-Europa. Ook groeit de hoorn door. Hij wordt langer, waardoor er meer tonen uit kunnen komen. Verder gaan de signalen ook uit meerdere tonen bestaan. Het eerst ontstaat de trompe de chasse. Weer later gaat de hoorn uiteen in een Franse en een Duitse traditie en ontstaat de parforcehoorn. Binnen de Duitse traditie heeft de Plesshorn weer een eigen plaats verworven.

Een signaalinstrument

De oorsprong van de hoorn – het woord zegt het al – ligt op het hoofd van menig dier: zijn hoorns. Waarschijnlijk is spelenderwijs van een stuk hoorn een geluidsinstrument geworden. De hoorn is dus minstens zo oud ‘als de weg naar Rome’ en al veel ouder als je ook de bijbelse verhalen erbij betrekt zoals de hoorns die bijdroegen aan de val van Jericho.

De oorsprong van de door mensen gemaakte hoorn ligt waarschijnlijk nog eerder: aan de Indus of bij de Assyriërs. Daar werden toeter- en slakhuisvormige blaasinstrumenten gevonden uit de tijd van 2000 tot 1500 jaar voor Christus geboorte die gebruikt werden in hun religie. Ook in het graf van Toetanchamon werden twee rechte hoorns – in Egyptisch: snb – gevonden.
In de 7de eeuw voor Christus kwamen deze hoorns met de Etrusken mee vanuit Klein-Azie naar Italie, waar deze Etrusken in de buurt van het huidige Rome gingen wonen. Deze Etruskische hoorns waren halfrond van vorm en (ook) uit terra cotta gemaakt. De Romeinen maakten ook slakkenhuisvormige ceramische hoorns. Beide vormen – rond en halfrond – bleven bewaard en werden later in metaal uitgevoerd.

De eerste beschrijving van een hoorn als jachtinstrument levert ons Xenophon; een Griek die ruim 4 eeuwen voor Christus geboorte leefde en schreef. De Grieken kenden de Salpinx, een toeterachtig instrument dat zij in hun legers gebruikten.

De Romeinen bliezen ook op hun hoorns – de cornu, de tubae, de cornua, de lituus en het meest imposant de buccina – de aanval, de aftocht en ook ‘de soep’ zoals we bij Asterix&Obelix zien. Parallel aan de buccina is in de bronstijd bij Oud-Germaanse stammen de bronzen lure ontstaan. Bij veenafgravingen kwamen goed behouden exemplaren – die in graven waren bijgelegd – aan het licht: zeer dunwanding brons, conisch verlopend en samengesteld uit meerdere delen. Met een mondstuk erop dat veel lijkt op dat van de huidige tenor-trombone.

De Olifant van Karel de Grote

Bekend uit de historie van de hoorn is ook de hoorn van Roeland, een neef en vazal van Karel de Grote. Zijn hoorn was een zogenaamde ‘Olifant’. Dan laat zich raden welk dier hem heeft geleverd. Bij de slag van Roncevalles in 778 sloeg Roeland met de hoorn van zich af en doodde de Saraceen die zijn zwaard wilde bemachtigen. Blijkbaar was dit soort hoorn ook een statussymbool. Ook Karel de Grote had een ‘Olifant’.  Hij kreeg die van de Kalief Harun-al Rashid. In de schatkamer van Dom van Aken kunt u deze hoorn van Karel gaan bewonderen. Trouwens ook in de schatkamer van de Sint Servaas in Maastricht  zijn mooie exemplaren te zien.

Runderhoorns leverden waarschijnlijk ook en bijdrage aan de basisvorm voor de latere kleine kromme hoorn. Zelfs vandaag de dag zijn deze ‘primitieve’ hoorns nog her en der in de wereld in gebruik. Zo wordt in het joodse geloof op een ramshoorn – de sjofar – geblazen. Het midwinterhoorn blazen in onze Achterhoek op houten hoorns is ook nog van voorchristelijke oorsprong. Ook in de Alpen zijn de Alpenhoorns van hout en geven een nog warmere klank dan de koperen jachthoorns. En in Scandinavië kom je nu nog de eigentijdse lure tegen. Ook buiten Europa zijn er hoorns te horen en te zien. In Tibet is er de ‘Rangdung’ (telescopisch!) die in de kloosters wordt geblazen. In India is er de ‘Ranasringa’  die verdraaid veel lijkt op de Scandinavische lure. En in Australië blazen de Aboriginals op de ‘didjereedoo’. Een variant op de hoorn is de zogenaamde Gemshoorn. Maar die lijkt meer op een fluit.

De hoorn was lange tijd een instrument van de koninklijke jacht. Vanuit hoornen, ivoren en houten hoorns ontstond later – we hebben het over de 12de en 13de eeuw – de eerste metalen hoorn. Naar alle waarschijnlijkheid hebben ook de Moorse hoorns – eigenlijk Afrikaanse hoorns uit een slagtand van de olifanten – daarvoor model gestaan. De Moren kwamen voor tot in de Pyreneeën en speelden ook in de al genoemde Roelandsage hun rol.

Een jachtinstrument

De hoorns waren in het begin vooral signaalhoorns. Ze werden gebruikt om signalen tijdens veldtochten door te geven, of om hoogwaardigheidsbekleders aan te kondigen. Van het geluid moet u zich nog niet teveel voorstellen. Het was nog rauw en onbeschaafd en klonk nog niet als muziek in de oren. Veelal ging het om signalen die als een soort ‘Morsecode’ waren samengesteld. Combinaties van korte en lange stoten in eenzelfde toonhoogte vormden een signaal.

Daarover lezen we in de boeken van Koning Modus die in 1375 de jachtafloop beschrijft met 5 signalen in ‘Morsecode’. Gaston Phoebus – de graaf van Foix (1331 – 1391) – heeft in zijn boek ‘Le livre de la Chasse’  met fraaie prenten uit 1388 al 7 signalen opgetekend en Hardouin de Fontaines-Guerin beschrijft in 1394 in zijn ‘Tresor de Venerie’ in 14 verschillende signalen de jachtafloop. Bij Jacques de Fouilloux – we praten dan over  de jaren vanaf 1550 – komen we de eerste metalen hoorn met een hele ronding tegen. Die was sinds de Romeinen niet meer gemaakt, omdat we niet (meer) wisten hoe je zo een ronding met metaal moest maken.

Marin Mersenne (1588 – 1648), een Parijse Paulaner pater en theoloog, ontdekt de natuurtonen en beschrijft in 1627 in zijn L’harmonie universelle de mogelijkheid om goedklinkende akkoorden te maken. Vooropgesteld dat de juiste hoorns met de juiste toonhoogte voorhanden zijn. En dat lukt met de nieuw ontdekte kennis om weer hoorns met windingen te maken.

De trompe de chasse

Al spelend en ‘bijschavend’ aan de hoorn wordt die langer, het geluid wordt beter en er komt  op den duur een natuurlijke toonladder uit. In Frankrijk aan het hof van de Lodewijken in Versailles (in de 17de en 18de eeuw) komt de hoorn tot volle bloei; zowel bij de jacht als in de muzikale salons. In 1685 bouwt Raoux de eerste geheel ronde hoorn: een met anderhalve winding.

De trompe de chasse is langs die weg ontstaan; een hoorn voor de toen normale parforcejacht. Dat is het achtervolgen van grofwild met een meute jachthonden tot het stuk wild niet meer kan en afgemaakt kan worden; het halali. In 1729 bouwt Charles Lebrun de eerste hoorn met

twee-en-een-halve winding. Dit ter gelegenheid van de geboorte van de Dauphin (de Franse kroonprins). Ook daardoor werd de hoorn een steeds beter klinkend instrument. Tegelijkertijd werden ook pronkvollere hoorns gebouwd.

De Lodewijken XIV en XV zorgden voor de jachtsignalen van tegenwoordig toen zij markies Marc-Antoine de Dampierre opdracht gaven de bekende jachtsignalen op noten te zetten. Tussen 1710 en 1725 schreef hij die op en componeerde nog een aantal fanfares. Fanfares de circonstances (voor een bepaald moment in de jachtafloop) en aan personen, gebeurtenissen of dieren gekoppelde fanfares. De toen genoteerde signalen bestaan nu nog steeds.

Door de Franse revolutie verdwijnt de adel grotendeels en trekt ze van het land naar de stad. Ook hun blazers trekken mee naar de stad waardoor de hoorn als ‘gewoon’ muziekinstrument opkomt in concertzalen en op feesten. In het begin van de 20ste eeuw begint de revival van de trompe de chasse in de jacht. In 1928 ontstaat de Belgische en Franse Jachthoornfederatie die in 1965 overgaat in de FITF.

1831 is het geboortejaar van de trompe met drie-en-eenhalve winding: de ‘Trompe d’Orleans’. De naam krijgt hij dankzij de Hertog van Orleans, de zoon van koning Louis-Philippe, die deze hoorns bestelt vanwege de reorganisatie van de koninklijke jacht. Dat men overstapte naar drie-en-eenhalve winding, hangt ook samen met de mode van de jager te paard. De hoed werd vervangen door de Engelse ‘ruitercap’, waardoor de ‘hoepel’ een kleinere doorsnee kon hebben. Bijkomend voordeel was dat de hoorn beter om de schouder bleef zitten tijdens de rit te paard. De ‘Orleans’ of ‘Perinet’ is vandaag de dag het meest bespeelde model in de Franse traditie. De Perinet is alleen qua doorsnee van de ‘hoepel’ anders dan de ‘Orleans’.

In het boek ‘Das Jagdhorn’ van de hand van Werner Flachs wordt ook nog een ander soort hoorn vermeld namelijk: de Trompe de Lorraine gestemd in D. Deze ziet er qua vorm uit alsof het een hoorn van een koe is, maar onder de de buitenkant loopt een buis vanaf het mondstuk heen en weer. De buis loopt van het mondstuk om de kelk heen naar voren en weer terug richting mondstuk waar de buis op de kelk aangesloten is.

De opname van de hoorn in de orkestmuziek gebeurt waarschijnlijk in Bohemen en wel door de inzet van de uit Neder-Sachsen stammende Franz Anton Reichsgraf von Sporck (1662 – 1738). Hij had de trompe de chasse leren kennen in Versailles toen hij daar verbleef in het kader van zijn ‘opleiding’. Hij was zo enthousiast dat hij later twee lijfeigenen – Wenzel Sweda en Peter Rollig – in 1682 naar Versailles stuurde om ze daar tot blazer te laten opleiden. Teruggekomen in Bohemen gaven zij hun kennis door.

Door von Sprocks cultivering van jachtpartijen te paard met hoornmuziek werd hij de trekker van een nieuwe trend. En Bohemen bleef tot het einde van de 18de eeuw het Mekka van de hoornisten. Ook veel parforcehoornbouwers zaten en zitten daar nog vlak bij. Het is mogelijk dat de Marquis de Dampierre een Boheemse hoorn heeft gebruikt toen hij de Franse signalen en zijn nieuwe fanfares op papier zette.

De parforcehoorn

Via de Franz Anton von Sporck kwam de trompe de chasse dus in het Duitse taalgebied. In Bohemen en Wenen bouwden bijvoorbeeld de gebroeders Leichamschneider verder aan de hoorn en kwam er bijvoorbeeld de stempijp bij. Door een iets andere bouw, een bredere buis en een langere kelk kreeg de hoorn een ‘ronder’ en ‘warmer’ geluid. Langs deze weg ontstond de Duitse traditie van het hoorn blazen. Weliswaar een hoorn, maar met een volstrekt ander geluid dan de Franse trompe de chasse. Andere fameuze hoornbouwers in die tijd zijn Eichentopf, Ehe en Haas.

De Dresderner Anton Hampel kwam op het idee om de toon te beïnvloeden door de hand in de kelk te steken: het ‘stoppen’. Deze Anton Hampel bouwde samen met de hoornbouwer Johann Werner de eerste ‘inventionshoorn’. Door kortere of  langere stukken buis aan een bestaande hoorn toe te voegen, konden ze zo de lengte van de buis en zo de toonhoogte bepalen.

De uitvinding van ventielen is de volgende belangrijke stap in de verdere ontwikkeling van de hoorn. Op 12 april 1818 krijgen Heinrich Stölzel en Friedrich Blü(h)mel het patent op de uitvinding van het pistonventiel van het ‘Koninklijk Pruisische Patentamt’. Een, drie of vier ventielen – zoals op de Franse hoorn – kwamen op de hoorn. En rond 1832 vindt de Wener Joseph Riedl of de heer Kruspe het draaiventiel uit.

Ook de Duitse traditie kende zijn ups en downs. De Oostenrijkse keizer Karl VI die bij von Sporck de hoorn leerde kennen, organiseerde zijn eigen ‘Hofmuziek’ in het Lainzer Jacht- en Wildpark.  Bij gelegenheid van het 25-jarig huwelijk van keizer Franz Jozef en zijn Elisabeth (Sissi) componeerde Joseph Schantl een aantal fanfares die op de optochtroute door 200 000 mensen werden gehoord en gewaardeerd. Als gevolg daarvan ontstond de ‘K.u.K. Hofjagdmusik im Tiergarten naechst Lainz’, die later de’ Lainzer Jagdmusik’ ging heten en overging in de ‘Wiener Waldhornverein’.

Door eerste wereldoorlog is er veel verloren gegaan. Blazers waren omgekomen op de slagvelden; armoede en honger waren de bepalende thema’s in plaats van jachthoornmuziek. Onder invloed van de Duitsers in Oostenrijk werd de muzikale parforcehoorn door de meer militaire Plesshoorn verdrongen. Voor de tweede wereldoorlog bevorderde Hermann Göring als Reichsjägermeister het gebruik van de Plesshoorn. Hij stelde ook het blazen van signalen verplicht.De tweede wereldoorlog zelf betekende weer een teruggang in het jachthoorn blazen.

Na de oorlog duurde het weer een hele tijd voordat de hoorn uit de kast kwam en er weer voor het plezier en/of tijdens de jacht geblazen werd. In Wenen was het pas in 1954 dat er weer voor het eerst een concert gehouden werd met jachthoornmuziek. In de vijftiger jaren komen ook de Plessgroepen in Oostenrijk en Duitsland op. Met de wedstrijden ontstaat er weer meer ambitie en komt de kleine parforcehoorn in B op.

In 1968 heeft de DJV een notenboekje met de jachtsignalen voor Pless- en Parforcehoorns uitgegeven. Door Reinhold Stief zijn daar sinds 1972 nog negen notenboekjes voor Pless- en parforcehoorn in B en Es aan toegevoegd. Hiermee is de standaardisering een feit.

Het enkele ventiel op de parforcehoorn is er in 1962 bij gekomen. Hermann Neuhaus vulde de parforcehoorn aan met een draai- of cylinderventiel waardoor de toonladders van B (zonder gebruik van het ventiel) en Es (met gebruik) gespeeld kunnen worden op een-en-dezelfde hoorn. Daardoor werd het spelen van meer gesofistikeerde muziekstukken op de parforcehoorn mogelijk. Zeker als er in meerdere stemmen samen gespeeld wordt.

De Plesshoorn

Hertog Hans Heinrich von Pless (1833 – 1909), Opperjachtmeester van de Duitse keizer Wilhelm I (1797 – 1888) stond aan de wieg van de kleinere hoorn die nu nog zijn naam draagt: de Plesshoorn. Deze kleine hoorn was bij de infanterie een normaal signaalinstrument. Je ziet de hoorn daarom ook in veel infanterieemblemen terug.

Vanuit het leger via de keizerlijke jacht vond de hoorn zijn weg naar de gewone jager. De Plesshoorn is handzaam en goedkoper dan de parforcehoorn.  Bovendien was de parforcehoorn toch een ‘Frans’ instrument; een negatief sentiment dat ook bijdroeg aan de opkomst van de Plesshoorn.

Het Clewingsche of Taschenjagdhorn

Voor wie de Plesshoorn te groot vindt, is er nog en kleiner model voorhanden, de Taschenjagdhorn in B met zes-en-een-halve winding. Het werd door Clewing voor de Tweede Wereldoorlog ontwikkeld. Geschikt voor de jacht, maar nagenoeg onbruikbaar voor muziek.

Volpersdorfer Jagdhorn

In de vakliteratuur kom je voor de opkomst van de Plesshoorn nog het Volpersdorfer Jagdhorn tegen. Gestemd in B en het lijkt sprekend op een militaire signaalhoorn; een bugle.

Bij de jacht

De Parforcehoorn, de Plesshoorn en de Taschenjagdhorn worden nu gebruikt om mee te communiceren  tijdens een jachtdag (de aanvang van de drift, einde schieten, drijvers verzamelen en het halali). Is er succesvol gejaagd, dan worden de hoorns gebruikt bij het tableau om de doodsignalen te blazen.

Tijdens zo’n jachtdag wordt de hoorn ook gebruik om elkaar te begroeten, ermee ‘zum Essen’ geblazen en bij het afscheid.

Daarnaast zijn er nog de vele fanfares en muziekstukjes, die gewoon voor het eigen plezier worden geblazen, danwel in competitieverband of voor een aandachtig publiek ten gehore worden gebracht. Natuurlijk niet te vergeten de Hubertusmis in zijn vele varianten.

In de muzieksalons

Door von Sporck begon in Bohemen de hoorn zijn opmars in de muziek: de jachthoorn kreeg een plaats naast de violen en andere strijk-, slag- en blaasinstrumenten. Als instrument van de adel met een zweem van ridderlijkheid, natuur en landleven, werd het gemakkelijk  geaccepteerd. Componisten als Bach – een kennis van Von Sporck – Karl-Maria von Weber, Bruckner, Mahler, Monteverdi, Leopold Mozart, Jean Joseph Mouret, Händel, Theleman, Brahms, Schumann maakten de opmars van de jachthoorn rond in de 17de en 18de eeuw. En er zullen er beslist meer zijn geweest.

De Jachthoorn werd eerst alleen gebruikt als signaalinstrument en heeft een beperkt aantal tonen omdat hij geen ventielen heeft. Daarom wordt dit een natuurtoon instrument genoemd.

Net als elk boontje heeft ook elk hoorntje zijn eigen toontje. De lengte van de hoornbuis bepaalt de stemming. Langer betekent een stemming in een lagere toon, korter een stemming in en hogere toon. In de buis breng je met het blazen de lucht in trilling; de frequentie van die luchttrilling bepaal je dus met je lippen. Alleen frequenties die geheel of half in de buis passen, leveren een toon op. Samen met de stemming (de lengte), levert dat de blaasbare (natuur)tonen op voor de hoorn. Luchtdruk en temperatuur spelen in dit natuurkundige proces ook nog een – kleine – rol.

Een Furstpless hoorn – gestemd in B – is ongeveer 1,31 meter lang.  Een Parforce hoorn in B gestemd – is 4,15 meter lang: in Es 2,04 meter.

Hoe breder de kelk, hoe mooier en ronder het geluid. Daarom klinkt een Taschenjagdhorn veel meer als een trompet, terwijl een Parforce hoorn weer beter klinkt als een Furstpless hoorn.  De mooie rand rondom de kelk is niet alleen voor de sier. De kelk krijgt daardoor extra stevigheid.

Opbouw van een jachtdag

Aan het begin van de jachtdag geeft de jachtmeester zijn instructies

De eigenlijke jachtdag wordt geopend met het signaal “Reveille” (Das hohe Wecken) Nadat de jachtheer aan alle verzamelden een woord van welkom heeft uitgesproken, spreekt hij de hoop uit dat iedereen zich strikt aan de veiligheids- en weidelijkheidsregels houdt en deelt hij de jagers nu mede op welk wild er deze dag gejaagd mag worden. De jachthoornblazers blazen nu de” Begroeting”. (Die Begrussung).

Nu neemt de jachtmeester of jachtopzichter het woord en nodigt het gezelschap uit naar het jachtveld te gaan. Hier worden de eerste “driften uitgezet en krijgen drijvers en hondenmensen hun instructies. Dit alles wordt voorafgegaan door het signaal:

“Op naar het jachtveld”. (Aufbruch zur Jagd).
Vervolgens wordt de Drift aangeblazen” (Anblasen des Treibens).
Nu, en alleen nu mogen de geweren geladen worden.

Het beëindigen van elke drift wordt met een signaal: Einde drift”. (Abblasen des Treibens, Hahn Im Ruh), aangekondigd. Terstond moeten alle geweren ontladen en “gebroken’ worden, ten teken dat het vuurwapen buiten gebruik is. Wanneer tegen het middaguur de tot dat tijdstip geplande driften achter de rug zijn, klinkt het signaal: “Het verzamelen van de jagers”. (Das Sammeln der Jâger). Tijdens de middagpauze domineren hier de dames

De jachtheer nodigt nu iedereen uit om samen met hem, meestal op een met “smaakvol groen” versierde locatie, een eenvoudige edoch stevige maaltijd te nuttigen, waarbij een hartversterkinkje natuurlijk niet mag ontbreken.

Het signaal: “Uitnodiging aan tafel,” (Zum Essen), wordt dan ook  vrijwel altijd met instemming begroet.

Het laatste eerbetoon midden in “zijn revier”

Na de middagpauze wordt de jachtdag voortgezet op identieke wijze als in de ochtenduren.  Tijdens een drift kan het onverhoopt gebeuren dat een stuk wild “ziek wordt geschoten, dat betekent dat het wild wel is geraakt, maar blijkbaar niet voldoende om het ook daadwerkelijk “binnen te krijgen. Het is de absolute plicht van iedere weidelijke jager om alles in het werk te stellen ‘ziek geschoten wild” alsnog op te sporen en te bemachtigen.

Via het signaal: “Roep om de hond’, (Hunderuf), worden de hondenmensen aan het werk gezet, waarbij het iedere keer weer een lust voor het oog Is om een dergelijke getrainde hond te zien werken op het wildspoor. Is tenslotte alle wild verzameld, wordt er om een wildwagen gevraagd om de oogst’ van die dag te vervoeren naar de plek waar het wild de laatste eer wordt bewezen. Al ras klinkt dan ook het signaal: “Roep om de wagen” (Wagenruf)  Op een idyllische plaats, versierd met stukjes groen uit bos en veld wordt door de jachtopzichter het “tableau” van die dag uitgelegd.

 Het tableau is uitgelegd.

Het geschoten wild wordt op de rechterkant gelegd. soort bij soort en volgens een bepaalde rangorde, met het hoofd naar de jachtheer toe.

Achter de jachtheer posteren zich de geweren en aan de overkant staan de jachthoornblazers, drijvers en de hondenmensen.

Nu zetten de jachthoornblazers het signaal: Tableau uitleggen”, (Wildablegen) in.

Met gepaste trots toont het jachtgezelschap de oogst van die dag.

De misschien wel meest edele trek in het gedrag van de Weidelijke jager, uit zich in zijn verlangen om het geschoten wild de laatste eer te bewijzen.
Deze achting voor het wild komt o.a. tot uitdrukking in het verbod om over het tableau heen te stappen, het met respect behandelen van het wildbraad en het blazen van diverse “Doodsignalen’, (Tocisignale).
De volgende rangorde wordt aangehouden:
GROFWILD:
“Hert dood” (Hirsch tot)

“Damhert dood” (Damhirsch tot)
“Wildzwijn dood” (Sau tot)

NEDERWILD JACHT:
“Ree dood” (Reh tot)
“Vos dood (Fuchs tot)
“Haas dooe’ (Hase tot)

“Konijn dood’ (Kaninchen tot)
“Fazant dood” (Fasan tot)
“Overig vliegwild dood”(Flugwild tot)

De “blazende ” jagers verzorgen de laatste jachtsignalen

Na afloop van deze aangrijpende ceremonie welke door iedereen als een waardige en stijlvolle afsluiting van de jachtdag wordt ervaren, bedankt de jachtheer elkeen voor zijn inzet en betoonde belangstelling.

Het allerbelangrijkste is echter dat hij met tevredenheid kan constateren dat iedereen zich correct, dus weidelijk, heeft gedragen en de vereiste veiligheidsregels in acht heeft genomen. Nadat ook eventuele gastsprekers het woord hebben gevoerd wordt het allerlaatste signaal van deze dag geblazen nI.: “Jacht voorbij – Halali” (Jagd verbej – Halali)