Sinds 2011 werden alle hazen die bij het Dutch Wildlife Health Centre op doodsoorzaak werden onderzocht, ook bij het Central Veterinary Institute (CVI) getest op aanwezigheid van de tularemiebacterie. Dit was om de aanwezigheid van hazenpest binnen Nederland vast te stellen. Daarom kon het DWHC ook hazen die reeds een paar dagen dood en/of ingevroren waren, aannemen, bemonsteren en de monsters bij het CVI laten testen op de aanwezigheid van de bacterie Francisella tularensis. Dit onderzoek op hazenpest was mogelijk dankzij financiering vanuit het CVI. Dit is per 1 januari 2016 gewijzigd.
Dit betekent dat het DWHC vanaf 1 januari 2016 alleen hazen voor onderzoek aanneemt en laat ophalen die aan de algemene DWHC voorwaarden voldoen: het kadaver moet vers (niet bevroren) en in principe niet langer dan 24 uur dood zijn, dit om nog gedegen postmortaal onderzoek te kunnen doen en tot intrepreteerbare resultaten te kunnen komen. Het is belangrijk dat het kadaver zo koel mogelijk wordt bewaard (maar dus niet ingevroren), tot het wordt opgehaald.
Als een ingezonden haas op basis van de bevindingen van het histologisch onderzoek verdacht wordt van hazenpest, dan wordt uiteraard materiaal van dat dier bij het CVI op F. tularensis getest om de verdenking al dan niet te kunnen bevestigen.
Bron: Dutch Wildlife Health Centre | 15-01-2016